Month: April 2010

Neen!

Wat ik dacht, daarnet.

Als hij dan bijna staat te bleiten op die persconferentie, ben ik dan de enige die daar een vreselijk vuil gevoel van krijg? Waarom bleit hij? Voor de pijn die die gast gehad heeft en nog steeds heeft? Of voor de imagoschade die zijn kerk heeft opgelopen?

En al

Ge zijt rap afgekickt dan.

Deze voormiddag, in de pauze, stond ik met een kop koffie buiten in de ochtendzon. Ik stond wat te dromen over hoe heerlijk de vakantie was geweest: twee lange weken met de dochter, en hoewel ze nog maar twee uur van mijn armen naar de babyfabriek was verhuisd voor een drukke speeldag, had ik toch wat last van heimwee en gemis.
Op zo’n moment, daar in de rustige tuin onder een aarzelende zon, placht een mens de dingen al eens te idealiseren, jawel. Ik dacht dus niet aan hoe ze een kleine opstoot van drammerig neutgedrag heeft gehad, een paar dagen lang. Of over hoe een vakantiedag die om half zeven begint toch wel heel vroegskes is. Ik had haar zelfs die keer al vergeven dat ze de hele weg van bij de familie klijn tot thuis in de auto had getierd alsof ze mishandeld werd, terwijl ik gewoon vijf minuten te laat was met haar eten. Vijf minuten, ge zijt bijna negen maand: deal with it, daughter. Daar dacht ik allemaal niet aan. Ik dacht aan knuffels als ze pas wakker is, ik dacht aan hoe ze de hele living vrolijk overhoop kan gooien in nog geen halve minuut, aan hoe snel ze nu al rondkruipt en hoe ze mijn been als klimrekske gebruikt, de laatste dagen. Ik dacht aan hilarische lachbuien en aan boterhammen met plattekaas die ze in haar oor stopt.

Mijn glimlach werd ietwat bruut onderbroken toen ik weer moest gaan lesgeven, voor een net te volle en net te uitgelaten klas, waarna ik moest over en weer rennen, mails beantwoorden, vergaderen en voorbereiden voor een presentatie morgen. En dan is het ook opendeurdag, zaterdag, en er moeten studiefiches geschreven en volgende week geef ik nascholing. En en en en en.

Ik zeg u: ge zijt rap afgekickt van het schoon leven, azo.

internet

Wat een ellende zeg.

Soms voel ik mij zo’n achtergesteld kneusje, bij al die zelfmaakmoeders op het internet. Dat naait maar schone broekskes, dat bedrukt T-shirts en dat maakt popkes. Allemaal gelijk dat niets is.
Het werd nog erger toen zij daar een naaimachien kocht en hopla een paar weken later al een kleedje had gemaakt. Met een voor- en achterkant. Gaten voor de armen en een grote gat voor het hoofd en een Sophia die er als gegoten in past. Het lef zeg.
En dan heb ik het nog niet eens over juffrouw-ik-brei-elke-dag-wel-tien-pullovers. Of over een zekere moeder van mijn metekind die mutsen blijkt te kunnen haken. Mutsen die ge kunt dragen. Bij andere gelegenheden dan thuis voor uw televisie als niemand u ziet.

Ik word daar dus depressief van. Ik ben genetisch belast, weet u wel. Toen ik vroeger handwerk moest maken in de klas, nam ik dat mee naar huis en dan maakte mijn meme het af en kreeg ik veel punten. Ondertussen las ik een boekske of loste de wereldproblemen op, niks aan de hand. Ik heb mij daar namelijk altijd comfortabel bij gevoeld, dat ik handwerktechnisch gehandicapt ben. Ik had andere talenten: sport gezellig zijn en veel meningen hebben, bijvoorbeeld. Maar met dat stomme internet word ik dus dag na dag geconfronteerd met mijn tekortkomingen en alle coole unieke kleren die andere kinders van hun zelfmaak-mama krijgen. Ik bonk dan ritmisch een beetje met mijn hoofd tegen de muur als ik denk aan alles dat ik Mira ontzeg omdat ik bang ben van naaimachines. En van naalden. Alle soorten naalden, behalve die om bloed te prikken, dat doet mij niks. Dan kruip ik, nadat ik lang genoeg met mijn hoofd tegen de muur heb gebonkt, onder mijn donsdeken (dat in een overtrek zit die ik *kocht* in de *IKEA* — ge moogt met uw ogen rollen ja), ga ik in foetushouding liggen en huil zachtjes. Wat een ellende zeg.

Ik durf wedden dat ik mij veel beter zou voelen als mijn dochter ook zo’n coole door handige mensen gemaakte dingen zou hebben. Ze draagt een maatje 74, momenteel, trouwens.

internet

S.O.S. kinderdorpen

Of ik eens iets wilde schrijven over S.O.S. Kinderdorpen, vroegen ze bij de reclameregie. Ik zou er zelfs een beetje centen voor krijgen, werd er meegegeven. En natuurlijk zei ik ja, en al meteen met het idee om dan die centen opnieuw aan de organisatie zelf te geven. Want ik schrijf daar met plezier over, over zo’n dingen.

SOS Kinderdorpen is een internationale niet-gouvernementele sociale hulporganisatie die al sinds 1949 bestaat. Kinderen die geen ouders meer hebben of in familiaal moeilijke omstandigheden leven, zijn de kern van hun acties, in maar liefst 132 landen en gebieden.
De filosofie is eenvoudig: elk kind heeft het recht op te groeien in een gezin. SOS Kinderdorpen brengt die filosofie op verschillende manieren in praktijk. Zo zijn er 523 kinderdorpen, momenteel. Een kinderdorp moet je je voorstellen als een soort minisociale woonwijk van een tiental familiehuizen. In elk huis woont een vaste groep van acht à tien kinderen (broertjes en zusjes blijven samen). Ze leven daar samen met hun SOS-moeder, die niet zomaar een opvoedster of oppas is maar met de kinderen in gezinsverband samenleeft.

Naast deze kinderdorpen zijn er ook familieversterkende programma\’s, die moeten bijdragen tot de zelfredzaamheid van families op lange termijn: dit is de enige manier om te voorkomen dat kinderen in de steek worden gelaten. De familieversterkende programma\’s richten zich, volgens de lokale situatie, tot specifieke doelgroepen, zoals bijvoorbeeld alleenstaande moeders, families getroffen door HIV/AIDS of die in grote financiële onzekerheid leven, vaak gepaard met problemen van verslaving, ziekte of sociaal isolement.

Er wordt samengewerkt met lokale organisaties, en de resultaten zijn heel goed: kinderen die anders een vogel voor de kat zouden geweest zijn, doen het later even goed als hun leeftijdsgenootjes.

En jawel, u kunt SOS Kinderdorpen steunen. Van spontane gift tot peterschap van een SOS-kind (30 euro per maand) of SOS-dorp (20 euro per maand). Alle info op www.sos-kinderdorpen.be.