En al

En al

De druivelaar.

De bel. R. voor de deur. Tien jaar ongeveer, Irakees. Ik ken hem want mijn dochter kent hem. Kinderen met hetzelfde park als achtertuin.

Hij begint een gecompliceerde uitleg over de druivelaar aan de deur, met veel wijzen en wijzen naar zijn mama die een eindje verder verlegen wacht. Na een paar minuten weet ik wat hij bedoelt.

In ons stuk straat staat de druivelaar to end all druivelaars. Hij strekt zich uit over vijf gevels en is sterk en krachtig, met prachtige bladeren. Bij mensen uit het Midden-Oosten zijn die heel populair om sarma te maken. Maar ergens halverwege de zomer pakt de buurman de druivelaar in met netten, want anders eten de duiven alle druiven en kan hij geen sap maken. Logisch, maar dat zorgt ervoor dat de blaadjes voor de sarma niet meer geplukt kunnen worden.

Ik wenk de mama en leg uit dat we ook achteraan dezelfde druivelaar hebben staan. En dat ik blaadjes zal plukken de volgende dag en dat ze die mag komen halen. Het is een gesprek zoals dat vaak gaat, hier in mijn wijk: veel traag Nederlands, veel gebaren, veel nadenken en geknik en gelach. Maar het werkt.

Na de afspraken komt de mama helemaal los. Ze wijst naar onze voordeur en zegt: “jij hebt mooi huis”. Ik bedank haar en ze zegt “Ik had ook mooi huis. Groot. En tuin, met druiven. In Mosul. Toen kwamen de bommen. Veel bommen. Alles kapot.”

Een pauze. Ze glimlacht een beetje scheef.

“Nu heb ik klein huis. Hier om de hoek. Geen druiven. Maar ook geen bommen.”

Ik glimlach ongemakkelijk en veeg de scherven van mijn hart samen op de stoep.

En al

Uitloop.

Begin vorige week begonnen we te werken. Dat is met een ochtendroutine (de dochter moet om 9h op haar kampjes zijn) en met plotse regelmaat na zeven weken van de dag die openging en wij die erin stapten.

Dat doet een beetje pijn. Zeven weken is zo lang, dus ik kijk dankbaar terug en kus mijn pollekes voor zo’n uitgebreid verlof, maar we gaan eerlijk zijn: het doet een beetje pijn.

Ik gun mezelf regelmatig een pauze waarin ik door vakantiefoto’s blader en verlangend zucht. Ik zoek alvast wat dingen op voor de reis van volgend jaar. En we verlengen kunstmatig het vakantiegevoel door kleine gewoontes aan te houden. ‘s Avonds scrabble spelen op het terras. Met muggenkaarsen en de kampeerlampjes.

Of deze.

Na een kampeerreis zijn er altijd een paar weken waarbij ik mijn opinel het beste mes ter wereld vind en het dus blijf gebruiken bij het koken.

De vakantie is pas echt voorbij als ik mijn molenmeske weer uit het schof haal.

En al

Wanderlust.

Wanderlust – a strong desire for or impulse to wander or travel and explore the world.

Wij reizen behoorlijk vaak en het dochterkind daardoor natuurlijk ook. Want we reizen — op die ene keer Berlijn na — eigenlijk nooit zonder haar. De behoefte is er niet, en de dingen die een kind ziet en doet op reis, wij vinden dat zo schoon, telkens weer.

En natuurlijk reizen we anders, sinds zij er is. Meer georganiseerd, vaker op zekerheden terugvallend.

Ik mis het soms, dat onbezorgde van vroeger. Roekeloos en ongeorganiseerd. Een ticket boeken naar Zuid-Amerika en vertrekken zonder plan, alleen een Footprint en een afspraak op de luchthaven met vrienden.
Mompelen “ik wil nog eens naar Barcelona” en twee weken later op een vliegtuig stappen. Wijzen naar een plek op de kaart van Frankrijk en daarheen rijden met de oudste auto ooit.

Langer blijven als het moment dat vraagt, doorreizen als het weer tegenvalt.

Dingen doen die ge nog nooit hebt gedaan.

Wanderlust. En die wanderlust vol achterna gaan.

Ik mis het soms. We evolueerden de laatste jaren nochtans in sneltempo. Na ik mijn lief zoveel jaar geleden, hebben we ook haar besmet met shabby hotels en campings zonder warm water. Met zwemmen aan afgelegen watervallen en zandwegjes inslaan omdat het er daar wel cool uitziet. Van huisjes met een zwembad in de peuterjaren ging het zo weer naar echt kamperen. Eerst op deftige camping, dan steeds minder en daardoor steeds meer luxe. Zij die elke keer meer een wild kind blijkt dat overal wel aardt, zolang er maar stokken en modder en beesten zijn om mee te spelen.

The thing is: we kennen dat. Kamperen en watervallen en het Zuiden en bergen en wandelen en zwemmen tussen viskes. Ik weet hoe dat werkt. Dus eigenlijk is dat allemaal behoorlijk veilig. Wij zijn op die reizen de bedreven stuurlui, en zij vaart mee op het schip.

Maar sinds het voorjaar las ik dus. Over een land dat ik niet kende, waar een taal gesproken wordt die ik niet versta en waar ik putje zomer kleren ging dragen die ik normaal reserveer voor de periode november tot februari. Waar het water dat uit de douches komt ruikt naar eitjes en waar het meestal regent en altijd waait, zo werd mij verteld.

De kriebel in mijn buik deed me denken aan die reizen lang geleden. En ik had het blijkbaar nog meer gemist dan ik dacht.

En al

Maand 1. #circulatieplan

Ik kwam het al te zeggen, toen ik erover schreef na een week: ik zou ook nog schrijven na een maand. Dat is nu! Of bij benadering nu, maar ik ben een beetje gelijk het openbaar vervoer: stipheid is nooit echt mijn ding geweest. (BAM. Direct een mobiliteitsmopje.)

In deze eerste maand circulatieplan zaten drie Echte Werkweken. Voor mij de werkelijke test. Want eerlijk? Fietsen in mijn vrije tijd en voor boodschappen, dat is allemaal nog niet zo’n onoverkomelijk probleem. Op werkdagen echter, terwijl ik vaak van hot naar her cross: dat zag ik eigenlijk wat minder zitten. Bovendien heb ik een hekel aan natte kleren en ben ik absoluut geen ochtendmens. Dus het vooruitzicht op om half acht ‘s morgens in de regen naar het hoogste punt van Gent te fietsen, dat was nu niet echt een droom van hoe ik mijn dagen wil beginnen.

De statistieken, want meten is weten

– Op 13 werkdagen sinds start circulatieplan, nam ik 8 dagen alleen maar de fiets. Dat is — snel uitgerekend — 8 keer meer dan voor het circulatieplan.
– Ik werkte 1 dag thuis, en nam 4 keer mijn auto. Maar daarover later meer.
– Op die 8 dagen fietsen kwam ik één keer doornat op het werk aan. Het was met hagel en onweer. Dat was op dag 1 van het circulatieplan, en het voelde een beetje alsof het universum mij iets duidelijk probeerde te maken. Gelukkig ben ik bij momenten optimistisch van gemoed en las ik de verborgen boodschap als: “Kijk i., dit is het slechtste dat kan gebeuren”.
– Op 8 fietsdagen hielp ik 4 kokerrokken om zeep. Ik laat dat even bezinken. VIER. Ik zie daar geen directe oplossing voor, maar ik heb wel enig vestimentair denkwerk te doen, zoveel is duidelijk. Ik draag namelijk kokerrokken en plan daar niet mee te stoppen. ER ZIJN GRENZEN, GENT, OOK VOOR MIJ.
– Voor onze vrijetijdsbesteding namen we enkel de fiets, en het aantal ritten liep al gauw tegen de 20: uitgaan in Gent, uit eten, naar de bloemenmarkt, naar een tentoonstelling, kleine boodschappen. Flinkigheid, uitgespaard taxigeld en altijd overal rapper dan met de auto. Zeer content van.

Die keren dat ik de auto nam
(more…)

En al

OJOZODEMAXMAAT.

Ik heb een zak vulling die zo groot is dat ik hem alleen met heel veel moeite gemanouvreerd kreeg naar de kelder. Er ligt vullingpluis overal op mijn terras. Het vullingpluis stinkt een beetje. Dat het doorweekt is, heeft daar voorzekers niet aan geholpen.

Het is een klassiek geval van hoe de dingen uit de hand kunnen lopen.

Het begon namelijk onschuldig op een een schone lentedag ergens in Malem.
Of neen: het begon in de Colruyt.
Of neen, het begon eigenlijk op FACTS.
Of nog beter: het begon met een goed rapport.

Want de dochter, zij had een goed rapport. Dat is erg flink van haar, en daarom kreeg ze een centje van mijn mama en zegden wij “je mag daarmee kopen wat je wilt”. We gingen de volgende dag toevallig naar FACTS, en het centje werd gespendeerd aan een Pikachu-knuffel. Niks groot. Gewoon, een knuffel.

De dochter was wild van de pikachu-knuffel, hij moest de volgende dag mee naar de colruyt, alwaar ze er een hele conversatie mee voerde, daar in de rayon tussen de pasta en rijst.
Deze schattigheid werd opgemerkt door een oudere dame die de dochter vroeg of ze van Pikachu hield en of ze er nog ene wilde. ‘t zal wel zijn, ja.

En zo stond ik een uur later, met een verfrommeld papiertje waarop — ter hoogte van de tomaat concassee — een adres was gekribbeld, op Malem. Voor de deur van een mevrouw die op haar zolder een MEGAGROTEOJOZODEMAXMAATPIKACHU had liggen van haar zoon. Die had het beest 25 jaar geleden gekregen en speelde er nu niet meer mee. Want jongens van 27 die met megagrote knuffels spelen: dat is een zeldzaamheid.

(behalve misschien op FACTS, geheel terzijde.)

MEGAGROTEOJOZODEMAXMAATPIKACHU verhuisde naar de Brugse Poort en bleek een beetje te stinken bij het openmaken van de zak waarin hij vermoedelijk al een tiental jaar had doorgebracht.

Dus MEGAGROTEOJOZODEMAXMAATPIKACHU moest in bad.

Wat blijkt? Stiksels van 25 jaar oud, die zijn geheel verstorven en komen los in bad. Redelijk rap ook.

En nu zit ik dus met een zak doorweekte, stinkende vulling. En een Pikachu-vel. En een dochterkind die over het vel aait en fluistert “niet wenen, Pikachu, mijn mama gaat jou herstellen en alles komt goed”.

Dat blind vertrouwen, dat is het schoonste aan die kindertijd.

Alles komt goed. Maar wel met vers niet-stinkend vullingpluis.