En al

Hoe alles toch nog goedkwam.

Ochtend.
Ge ligt in uw bed en buiten wordt het al klaar. Ge ziet aan de kleur van het licht door de gordijnen dat de zon schijnt maar op één of andere manier maakt dat u niet vrolijk. Uw keel doet pijn, uw hoofd doet pijn en ge zijt moe. Het liefst wilt ge in een hoekske van het bed kruipen en den dons over uw hoofd trekken. Om dan de gansen dag niet op te staan en alleen maar een beetje te liggen terwijl hij over uw rugsken wrijft. Want ge voelt dat opstaan geen goed idee is. Ge weet dat het leven u niet graag gaat zien vandaag.

Middag.

En dan zit ge daar. Ge wilt wel vanalles zeggen, maar alleen al het idee dat ge het moet zeggen maakt u doodmoe. Want ge weet dat het niet helpt. Ge weet dat ge niet veel kunt doen, want ge zijt maar een klein meiske, natuurlijk. En ge zijt kwaad, en ge voelt u machteloos, maar toch zijt ge zo moe. Ge kunt niet precies vertellen wat ge bedoelt, want dat is nooit uw sterkste geweest. Ge doet wel alsof ge goed kunt praten, maar ge hoort uw eigen niet graag bezig. Ge vindt altijd dat woorden zodra ze uit uwen mond komen een beetje belachelijk klinken. Ge weet ook dat ge niet geconcentreerd genoeg zijt om uw eigen gedachtenlijn te volgen al pratend. Ge zijt een schrijverke. Een papier, dat vertrouwt ge. De mensen, daar moet ge soms niet veel van hebben. Van sommige wel, maar van de meerderheid niet. En schrijven, dat geeft bovendien structuur. Ge kunt dat nog eens opnieuw lezen en dan kunt ge dingen veranderen. Want soms zijt ge niet helemaal akkoord met uzelf.

Late namiddag.
Ge loopt op het plein en de zon schijnt. Ge eet pasta met kaassaus, uit zo’n potteke en met een plastiek vork. Op het plein speelt een meute klein mannen van tikkerke. Ge kijkt toe en ge moet al een beetje lachen.
Dan tikt ze op uw schouder en ge zijt blij dat ge haar ziet, want het was precies al een tijd geleden. Feitelijk niet zo lang, maar dat voelt altijd lang met mensen die ge graag bij u hebt. Ge babbelt en ge lacht, want van sommige mensen moet ge dus wel hebben. Die mogen altijd rond u zijn. De middag vliegt voorbij in broeken passen en vertellen over gewone dingen, omdat dat de leutigste dingen zijn om te vertellen. Ge kijkt af en toe naar haar en dan moet ge peinzen dat dat plezant is, dat ze zo gelukkig is. En dat ge zelf eigenlijk ook gelukkig zijt.

Avond.
Ge stapt naar huis en de zon begint al te zakken. Ge weet dat het nu avond wordt en ge begint voor het eerst vandaag de wereld weer een beetje graag te zien. Straks komt er nog een madam die ge altijd graag bij u hebt en die heeft u net gebeld dat ze scampi meebrengt. Omdat dat lekker is en omdat ge een beetje ziek zijt. En dan gaat ge scampi eten en naar een filmken kijken. Met een sjaarsjeke over uw voeten en de gordijnen toe. De wereld, die zal daarbuiten en ook donker zijn. Maar u, u kan niets gebeuren want de mensen binnen, die zien u graag.