kinderspam

Hand.

Haar kleine hand in mijn hand. Ik vond dat al fantastisch toen ze nog niet eens zelf kon stappen en mij nodig had om zich recht te houden. En ik vind het nu, drie jaar later, nog altijd heerlijk.

Ze doet het niet meer constant, natuurlijk. Meestal huppelt of rent ze voor me uit, terwijl ze de wereld toezingt en luidkeels verhalen de openbare ruimte rondstrooit. Maar bij de straathoek stopt ze, rolt ongeduldig met haar ogen (een familietrekje) en wacht ze op mijn hand voor het oversteken. En hoewel ik het haar zelf heb geleerd (ingedramd, kapot geconditioneerd): Ik vind dat elke keer aandoenlijk. Elke keer.

Of daarnet. We hadden een bad genomen, en ze wilde natuurlijk haar nieuwe sloefen weer aan.

(Die sloefen zijn een verhaal binnen het verhaal. Het verhaal van een moeder met lichte hoofdpijn en een schoenenwinkel met te veel keuze in zomerschoenen. En met “te veel” bedoel ik: “ook felroze ballerina’s met een barbielogo”. Het verhaal eveneens van een kleuter die daar zo wild van was als Astrid Bryan van een diamanten postuurke in de vorm van een kat. Bovenop een ring. Ik ga het niet te lang maken, dat verhaal. Het komt erop neer dat ik haar heb omgekocht met furby-sletsen. Einde.)

En dan staat ze dus bovenaan de trap. Aarzelt. Zoekt stabiliteit met haar gigantische sloefen. Kijkt omhoog naar mij en tast naar mijn hand om de trap af te gaan. Stevig vast, die kleine hand in die van mij.

Totally made my evening, datte.